De Nederlandse arbeidsmarkt is historisch krap.

Van de zorg tot en met de techniek: een tekort aan personeel is breed aanwezig. Als gevolg van de krapte staan de kwaliteit en toegankelijkheid van publieke en private diensten onder druk en wordt de uitvoering van maatschappelijke opgaven flink bemoeilijkt. Zo rijden er door een gebrek aan chauffeurs minder bussen, trams en metro’s, vallen er lessen uit door een tekort aan leraren, worden bedrijven gedwongen om hun openingstijden aan te passen, en zijn er te weinig  elektromonteurs om het energienetwerk tijdig uit te breiden. De impact kan bovendien regionaal verschillen. Zo is de toegang tot de huisartsenzorg lager in Limburg en Zeeland dan in de andere provincies.

De verwachting is dat schaarste aan arbeid niet alleen nu, maar ook in de toekomst een belangrijk uitdaging zal vormen. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 zet uiteen hoe de druk op de arbeidsmarkt de komende decennia verder toeneemt. Nederland heeft te maken met een dubbele vergrijzing en in de nabije toekomst een stagnerend arbeidsaanbod. Immigratie biedt hiervoor geen structurele oplossing (zie hoofdstuk 2). Onze economie past zich op deze transitie aan, bijvoorbeeld via hogere lonen voor werknemers en investeringen in de arbeidsproductiviteit door werkgevers. Dit proces kost echter tijd en leidt niet automatisch tot uitkomsten die we wenselijk vinden. De inschatting is namelijk dat door de demografische transitie de krapte bij ongewijzigd beleid hardnekkig zal zijn en langdurig een uitdaging zal vormen.

De hardnekkige krapte laat zien dat er grenzen zijn aan wat we in Nederland kunnen doen en maken: ‘niet alles kan, en zeker niet tegelijkertijd’. De Staatscommissie concludeert daarom ook dat er keuzes gemaakt moeten worden. Zonder deze keuzes komt zowel onze economische als onze brede welvaart in het gedrang.
De economische groei zal stagneren of zelfs afnemen, essentiële publieke voorzieningen zullen verder onder druk komen te staan en er zal onvoldoende talent beschikbaar zijn voor bedrijven. Niets doen is daarom geen optie. De demografische transitie in combinatie met schaarstes op andere terreinen (zoals ruimte, stikstof, schoon water en schone lucht) vereist dat we onze economie en arbeidsmarkt moderniseren, zodat we als maatschappij wendbaar zijn en blijven. We willen daarom toewerken naar een sociale, hoogwaardige en innovatieve economie.Vanzelfsprekend kan de overheid dit niet alleen. Het kabinet wil in nauw contact met samenleving tot een aanpak komen.
Het zet hierop in langs vijf lijnen: kiezen voor kwaliteit van werk, versterken van de economie, het  verhogen van de productiviteit, het vergroten van duurzame arbeidsmarktparticipatie en het verbeteren van de match tussen werkzoekenden en werkgevers. Deze inzet werkt het kabinet uit in een brede arbeidsmarktagenda. Het kabinet wil hierover het gesprek met sectoren, sociale partners en andere betrokken aangaan, en organiseert daartoe onder andere een top over arbeidsmarktkrapte.

1. Het kabinet wil de kwaliteit van werk verhogen.
Lange tijd heeft het creëren van werkgelegenheid hoog op de politieke agenda gestaan, maar de demografische transitie vraagt ons vooral om zorgvuldiger met de bestaande potentiële beroepsbevolking om te gaan. Mensen die in Nederland werken, verdienen een eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden, met zekerheid over hun toekomst – zowel bezien vanuit hun contractsituatie als vanuit hun mogelijkheden om zich door te ontwikkelen. Dat bevordert ook innovatie en een goede allocatie van arbeid. Met de implementatie van het arbeidsmarktpakket werkt het kabinet hieraan.

2. Om een sterke economie te realiseren, moeten we keuzes maken over het soort werk dat we  timuleren. We lichten gezamenlijk het huidige overheidsbeleid door, waarbij we subsidies, fiscale faciliteiten en regelgeving in het licht van krapte en andere schaarstes bezien. Ook werken we aan een verlaging van de regeldruk, zodat bedrijven hier minder tijd aan kwijt zijn
(zie hoofdstuk 10). Het vergt eveneens keuzes in wat we in het publieke domein belangrijk vinden. We moeten aangeven welk beslag op de schaarse arbeid we willen leggen vanuit publieke doelstellingen en sectoren. Zo wordt voor de zorg het uitgangspunt gehanteerd dat het werk gedaan moet worden met de mensen die nu al in de zorg werkzaam zijn en de natuurlijke aanwas. Met het stopzetten van de groei van de Rijksoverheid zet het kabinet een eerste stap. De overheid is de afgelopen jaren namelijk een belangrijke aanjager van de arbeidsvraag geweest.

Daarnaast kijkt het kabinet kritisch naar haar eigen ambities; het uitgangspunt is dat de optelsom van beleidsmaatregelen door dit kabinet de totale vraag van de overheid naar personeel niet vergroot.

3. Ten derde wil het kabinet de productiviteit verhogen door prioriteit te geven aan de toepassing van innovatie en arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Binnen de zorg (zie hoofdstuk 6a) wordt bijvoorbeeld ingezet op AI. De inzet op een hoogwaardige, innovatieve en inclusieve economie vereist dat we samen met sectoren bekijken we wat er nodig is om hen klaar te maken voor de toekomst, onder andere door op sectoraal niveau te onderzoeken hoe productiviteit verhoogd kan worden. Dit moet leiden tot een positieve agenda, zowel voor de private als publieke sectoren, gericht op (sociale) innovatie in samenwerking met het bedrijfsleven, de wetenschap, het onderwijs en medeoverheden (zie hoofdstuk 10 voor verdere uitwerking van de economie en het ondernemingsklimaat).

4. Het kabinet blijft zich inzetten om de duurzame arbeidsparticipatie verhogen. Enerzijds doet het kabinet dit door het onbenut arbeidspotentieel aan te spreken en het ziekteverzuim terug te dringen. Het kabinet doet dit bijvoorbeeld door mensen die nu nog niet meedoen op de arbeidsmarkt, waaronder ouderen, te stimuleren en belemmeringen voor hen weg te nemen.  Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de arbeidsduur van werkenden te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de inzet via het programma ‘Meer Uren Werkt!’. Om mensen te stimuleren (meer) te gaan werken, is het cruciaal dat (meer) werken ook loont. Het kabinet wil dit realiseren door de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning (zie hoofdstuk 1). Tegelijkertijd is het van belang dat mensen de ruimte hebben om voor hun naasten te zorgen. Daarom werken we aan het vergroten van de bekendheid van het recht op flexibel werken, wat werknemers in kunnen zetten om werk en mantelzorg te combineren. Ook willen we het verlofstelsel (administratief) vereenvoudigen. We voegen het kort- en langdurend zorgverlof daarom samen tot het ‘mantelzorgverlof’. Aan de SER is daarnaast een advies gevraagd over een toekomstbestendige combinatie van werk en mantelzorg.

5. Tot slot zet het kabinet in op betere matching op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door publieke en private dienstverlening op het gebied van werk en scholing via één Werkcentrum per arbeidsmarktregio aan te bieden en sectorale ontwikkelpaden uit te werken. Ook ziet het kabinet bij de betere matching de noodzaak om mensen op te leiden die een bijdrage leveren aan de maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat. Om studenten – jong en oud – uit te rusten met vaardigheden en kennis voor de arbeidsmarkt van nu en de toekomst neemt het kabinet verschillende maatregelen in het (vervolg) onderwijs (zie hoofdstuk 6b).