Hoe wordt dit gerealiseerd?

Voedsel, landbouw en visserij

Wij willen blijven beschikken over voldoende gezond  en veilig voedsel. Dat is van essentieel belang, zeker met het oog op de instabiele mondiale situatie van dit moment. Hiertoe moeten we voortdurend aandacht besteden aan onze relaties met andere landen en zorgdragen voor de omgeving waarin ons voedsel wordt geproduceerd zet het kabinet zich aanvullend in voor een weerbare voedselvoorzieningsketen die bestand is tegen verstoringen. Daarnaast is voldoende ruimte voor voedsel uit zee en grote wateren nodig.
Voor voedselzekerheidsopgaven op zowel mondiaal, Europees als nationaal niveau blijft een belangrijke rol voorzien voor het Nederlands agro- en visserijcomplex.
Onze landbouw en visserij zijn immers hoogproductief en zeer efficiënt, hetgeen zich vertaalt in relatief lage emissies per eenheid product. Dit vraagt om verspreiding van onze kennis op zowel Europees als mondiaal niveau, en om het binnenhalen van kennis van andere toonaangevende landen met een agrarisch profiel. Dit is het fundament onder onze internationale strategie. Het kabinet komt in 2025 met een integrale nationale voedselstrategie en zal zich op EU-niveau ook hard maken voor een Europese voedselstrategie.

We stoppen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied. We gaan op een andere manier werken aan de internationale doelstellingen. De structurele middelen die beschikbaar zijn voor agrarisch natuurbeheer vervullen hierbij een belangrijke rol.

Deze middelen willen wij optimaal inzetten ook daarwaar de gebiedsspecifieke opgaven en uitdagingen voor de agrarische sector het grootste zijn en waar een specifieke aanpak nodig is om ondernemers te ondersteunen om de doelen te bereiken, zoals in de veenweidegebieden, gebieden rondom kwetsbare Natura 2000-gebieden, brede beekdalen en grondwaterbeschermingsgebieden.

De Rijksoverheid neemt de regie bij de effectieve besteding van deze middelen, de ruimtelijke regie, en ondersteunt vanuit het Rijk met een uitvoeringsgerichte aanpak. Deze aanpak richt zich op specifieke omstandigheden waarbij we met de uitvoering maximaal effect kunnen geven voor individuele ondernemers en op basis van de aard van de opgave kunnen inzetten op een vitaal landelijk gebied. We sturen hierbij zo veel mogelijk op doelen en niet op maatregelen en bieden meerjarige zekerheid.


De Rijksoverheid hecht belang aan het sturen op bovenstaande, bijvoorbeeld ten aanzien van de benutting van grond met instrumenten als het sturen op herverkaveling, een afwegingskader bescherming landbouwgrond en een Nationale Grondbank. Dat doen we natuurlijk samen met medeoverheden.

Deze uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak komt in de plaats van het NPLG. De eerste richting van deze aanpak sturen we voor het einde van 2024 naar de Kamer. Dit doen we in samenhang met de ruimtelijke keuzes die in het kader van de Nota Ruimte worden uitgewerkt en de ruimtelijke afspraken die in het kader van Programma NOVEX met provincies en medeoverheden worden gemaakt. Het proces van NOVEX en Nota Ruimte wordt vormgegeven onder coördinatie van de minister van VRO.

Het kabinet vindt een leefbaar en sociaaleconomisch vitaal landelijk gebied, waar het goed wonen, werken, recreëren en ondernemen is, belangrijk.

De landbouwsector vervult daarin een cruciale rol.
In lijn met het gedachtengoed van ‘Elke Regio Telt’ zet het kabinet zich ervoor in dat nationaal beleid goed aansluit bij de omstandigheden van het landelijk gebied en zodoende bijdraagt aan het verbeteren van de leefbaarheid. We zullen onze inzet op dit terrein in 2024 nader preciseren en concretiseren.
De Kamer wordt hierover begin 2025 geïnformeerd.

Daarnaast borgen we deze inzet onder andere in de strategische investeringsagenda’s die onder coördinatie van de minister van VRO met de regio’s gemaakt worden. Het kabinet heeft aandacht voor arbeidsomstandigheden waarbij het misstanden bij arbeidsmigratie aanpakt en daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor werkgevers.

Een actieve inzet en een gelijk speelveld in Europa is voor het verdienvermogen van de agrarische sector cruciaal. We werken aan een stevige agenda om in Europa resultaten te boeken op de inzet uit het Hoofdlijnenakkoord en dit regeerprogramma, bijvoorbeeld op het mestdossier, het weer mogelijk maken van de pulsvisserij en de herijking van Natura 2000 gebieden. Dit najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de nieuwe EU-strategie en inzet voor LVVN. Het kabinet betrekt daarbij de uitkomsten van De strategische dialoog over de toekomst van de landbouw” die op initiatief van de voorzitter van de Europese Commissie is gevoerd. We bezien de mogelijkheden om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van producten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden. Zoals uitgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, wil het kabinet ‘nationale koppen’ op Europees beleid vermijden en bestaande koppen waar mogelijk schrappen. Doel hiervan is vermindering van lasten en regeldruk voor agrarische ondernemers en het creëren van een gelijk speelveld. Het kabinet zet in op zuivere en lastenluwe implementatie door:

1. bij nieuwe regelgeving de keuzes (politiek en bij de uitvoering) en consequenties beter in beeld te brengen;

2. nationale koppen in de bestaande regelgeving waar mogelijk te schrappen, mede naar aanleiding van meldingen van de sector en de uitvoeringspraktijk bij het meldpunt regelgeving;


3. bij de voorbereiding en heroverweging van regels praktijkkennis te betrekken via de agrarische praktijktoets; en


4. samenwerking en afstemming tussen de toezichthouders in de EU-lidstaten te bevorderen.Vakkennis en verantwoordelijkheid van boeren, tuinders en vissers moeten weer centraal staan.
Om de opgaven op het gebied van zowel natuur, milieu en klimaat te realiseren is het van belang dat boeren aan de slag gaan met emissiereductie.

Om hierin stappen te zetten is handelingsperspectief voor agrarische ondernemers noodzakelijk.
Daarom kiest het kabinet ervoor om toe te werken naar doelsturing. We gaan realistische bedrijfsspecifieke doelen voor stikstof en broeikasgassen bepalen.
Ondernemers krijgen voldoende tijd om aan deze normen te voldoen. In samenwerking met sector- en ketenpartijen wordt er een (op termijn afrekenbare) stoffenbalans, gericht op stikstof, nutriënten en broeikasgassen, ontwikkeld en in 2025 getoetst met pilots gericht op haalbaarheid en uitvoerbaarheid in de praktijk. We brengen in beeld wat nodig is om te werken met een stoffenbalans voor verschillende duurzaamheidsthema’s, zoals broeikasgassen, stikstof en waterkwaliteit. Om eventueel bij te kunnen sturen op de toepasbaarheid van deze stoffenbalans zullen doeltreffendheid en haalbaarheid worden gemonitord.
Deze monitoring, maar ook toezicht en handhaving worden ingericht op doelsturing in plaats van maatregelsturing. Voor de implementatie wordt nog in 2024 een actieagenda opgesteld.

Voor een toekomstbestendige veehouderij komt het ministerie van IenW samen met het ministerie van LVVN tot een nieuw stelsel van stalbeoordeling in het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling.
Hiermee worden technieken voor het reduceren van stalemissies (ammoniak, fijnstof, geur, broeikasgassen) beoordeeld. Dit biedt een toetsingskader voor milieubelastende activiteiten én kan ook een basis bieden voor toestemmingverlening en de bruikbaarheid van de Regeling Ammoniak Veehouderij (RAV, nu onderdeel van de Omgevingswet) in dit verband. Het kabinet informeert de Kamer nog dit jaar over de uitgangpunten voor het nieuwe stelsel.

Innovatie vormt een onmisbaar spoor om maatschappelijke doelen te halen. Daar zetten wij fors op in en we werken aan een lange termijn-aanpak voor investeringen en innovatie. Zo ondersteunen wij de toepassing van innovatieve stal- en managementmaatregelen, innovaties voor weerbare teelten, visserij, robotisering, en digitalisering. Tevens zetten we in op een aantrekkelijk en upto- date (groen) onderwijs en kennisverspreiding.

Ondernemers zullen ook gebruik gaan maken van een nieuw systeem waarbij werkelijke emissies op basis van (sensor) eetsystemen en datasystemen inzichtelijk gemaakt worden. We bezien hoe de productie van hoogwaardige biobased grondstoffen die aansluit op de primaire functie van voedselproductie een waardevolle bijdrage kan leveren.

De opschaling van mestvergisting wordt gefaciliteerd met het oog op emissiereductie, de mestmarkt, duurzame energieproductie (groen gas) en het realiseren van verdienvermogen voor agrarische bedrijven.


Door inzet op kennis, innovatie en vaardigheden zal de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Hiermee zetten we in op technologieën en markten waar voor Nederland groeikansen liggen.

Zo komt er met ingang van 2025 een integraal innovatieprogramma ‘Robots naar de boerenpraktijk’, gericht op het besparen van arbeidskrachten en het verbeteren van de arbeidsinzet in de land- en tuinbouw.
Doel van het programma is de doorontwikkeling en het praktisch gebruik van robots, inpasbaar in alledaagse bedrijfsvoering.

Het ministerie van LVVN stimuleert en faciliteert innovatie door bestaande structuren en beleid te versterken en werkt daarbij samen met jonge ondernemers en (nieuwe) innovatieve partijen.

Daarnaast wordt vraag-gestuurd een netwerk van experimenteerlocaties opgebouwd, worden gerichte kennis- en innovatieprogramma’s opgezet en wordt de toepassing in de praktijk verder versterkt via onder andere kennisoverdracht naar het boerenerf (Saberegeling) en gerichte sociaaleconomische begeleiding.Bij de inzet op innovatie hebben we uiteraard oog voor lokale uitdagingen, zoals verzilting in het kustgebied.

Ons beleid moet begrijpelijk en uitlegbaar zijn. Zo stellen wij, binnen de internationale kaders en afspraken, geen nieuwe harde data waarop gewassen gezaaid of geoogst moeten zijn (geen ‘kalenderlandbouw’). Waar wel data verplicht zijn, gaan wij daar zo flexibel mogelijk mee om. Er wordt de komende jaren steeds zorgvuldig en op onderbouwde wijze gekeken naar de noodzakelijke stappen die horen bij uitzonderlijke weersituaties zoals exceptionele neerslag. Dat alles met als doel om tot een meer reëel en navolgbaar beleid te komen.


Het is van groot belang dat er voor ondernemers perspectief is om hun bedrijf voort te zetten.

Als individuele ondernemers ondanks dat perspectief de voorkeur geven aan stoppen, dan respecteren en faciliteren wij dat. Daarom komen wij in 2026, en zo mogelijk eerder, met een financieel ruimhartige brede beëindigingsregeling voor veehouders in Nederland. Bijkomend voordeel is dat op die manier mogelijk extra stappen kunnen worden gezet in het halen van maatschappelijke doelen. De belangrijkste uitgangspunten van de regeling zullen we voor het einde van 2024 aan de Kamer sturen.

Om de positie van agrarische ondernemers te versterken maken we met ketenpartijen en banken goede afspraken over het verdienvermogen van de boer en ieders rol en bijdragen, mede om de markt en afzet voor Nederlandse producten te vergroten. Daarbij betrekken we ook duurzaamheid, dierwaardigheid en biologische landbouw.

Ook kijken we naar de kansen van de export voor het verdienvermogen, waarbij de Nederlandse export en promotie van dierlijke producten (zoals vlees en zuivelproducten) onze aandacht verdient. We houden nadrukkelijk oog voor de fiscale positie van boeren en vissers en verlagen de brandstofkosten voor agrarische ondernemers.

Een verdere versterking van de aanpak van dierziekten en zoönosen, ondersteund door een sterke (para)veterinaire beroepsgroep, draagt bij aan diergezondheid en volksgezondheid en verbetert ook het toekomstperspectief en de winstgevendheid van de Nederlandse veehouderij. Er worden in een realistisch tijdpad concrete stappen gezet naar een nog dierwaardiger veehouderij, waarbij ook wordt bezien hoe het vervoer van dieren over lange afstanden beëindigd kan worden, als dit niet volgens de geldende, Europese dierenwelzijnseisen kan en niet kan worden gehandhaafd. We letten daarbij op nationale koppen, het verdienvermogen van en investeringen door het agrarisch bedrijf en onderstrepen het belang van samenwerking met alle betrokken partijen. Daarnaast laten we voor de zomer van 2025 een kennisagenda opstellen, werken we aan de ontwikkeling van pilots en ketendeals, en zorgen we voor een onafhankelijke toets op de voortgang in de vorm van een autoriteit.


Bij besluitvorming over de Europese goedkeuring en de nationale toelating van gewasbeschermingsmiddelen, respecteert het kabinet de onafhankelijke wetenschappelijke adviezen van daartoe aangewezen en bevoegde instanties. Belangrijk hierbij zijn eenduidige Europese kaders bijvoorbeeld waar het gaat om de waterkwaliteit, zodat die hierbij kunnen worden betrokken. Voor normoverschrijdingen wordt ingezet op een lokale aanpak samen met de sectoren en met andere overheden. Bij de risicobeoordeling ten behoeve van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen worden waar mogelijk geen nationale koppen toegepast. Het kabinet zet de Rijkstaken uit het Uitvoeringsprogramma

Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voort.

De glastuinbouwsector is met hoogtechnologische productie van belang voor de Nederlandse economie en voedselzekerheid wereldwijd. Kabinet en sector blijven samen werken aan ambities op het gebied van energie, waterkwaliteit, circulariteit en robotisering.

Het Convenant energietransitie glastuinbouw 2022- 2030 blijft voor het kabinet leidend. Het samenhangend pakket om het restemissiedoel in 2030 te bereiken wordt doorgezet, met een goede balans tussen beprijzen, normeren en subsidiëren. Daarnaast werken we aan ‘De kas als ecosysteem’ met als doel ziekten en plagen te beheersen.

Generatievernieuwing op het agrarisch bedrijf is minder dan vroeger een vanzelfsprekendheid en vraagt daarom gerichte aandacht. Daartoe ontwikkelen we een samenhangend maatregelpakket voor het vergroten van het aantal succesvolle bedrijfsopvolgingen binnen de familie, maar ook van overnames en bedrijfsstarts door bevlogen zij-instromers. In het GLB wordt gewerkt aan de nieuwe interventie ‘Samenwerken aan generatievernieuwing’ waarmee de kans wordt vergroot om agrarisch ondernemer te kunnen worden. Samen met NAJK wordt een kenniscentrum Bedrijfsovername vormgegeven.


We onderzoeken hoe we de uitvoering dichter bij de ondernemer kunnen versterken door producentenof brancheorganisaties meer mogelijkheden te bieden voor het algemeen verbindend verklaren van collectieve afspraken of dat productschappen 2.0 wenselijk zijn. Met dit pakket aan maatregelen wil het kabinet agrarische ondernemers die de ambitie hebben hun bedrijf door te ontwikkelen, maximaal ondersteunen.


Voedselwinning uit zee en grote wateren hoort bij Nederland. Vissers moeten in staat worden gesteld hun vloot aan te passen zodat deze klaar is voor de toekomst. We gaan met vissers in gesprek over hun toekomst, de keuzes die zij kunnen maken en de ondersteuning die hierop nodig is. Daarbij hoort voldoende ruimte om te vissen in een Noordzee waarin veel ruimte wordt gevraagd voor windparken die, naast kernenergie, nodig zijn voor het verduurzamen van de industrie (‘groene groei’) en het behalen van de klimaatdoelstellingen. Mogelijke invulling van visakkers wordt nader uitgewerkt in overleg met de sector en andere belanghebbenden. Als dit ruimtelijke impact op de Noordzee heeft, zal dit in het volgende Programma Noordzee een plek kunnen krijgen.


Visserij betreft het oogsten van voldoende en kwalitatief voedsel uit de natuur, in balans met het ecologisch systeem uit gezonde wateren, zeeën of oceanen. Daarom zetten we stevig in op het wederom mogelijk maken van de puls. Hiervoor gaan we in Europa draagvlak creëren en gaan we werken aan het schrappen van belemmerende EU-regelgeving. Ook is ondersteuning nodig voor andere innovaties in de visserij, onder meer op het vlak van verduurzaming en robuuste natuur. Voor de garnalenvisserij wordt ingezet op een vrijwillige saneringsregeling in combinatie met een toekomstvisie voor hen die door willen.

Deze toekomstvisie wordt in het eerste kwartaal van 2025 aan de Kamer verzonden. Voor visserij is innovatie een belangrijke prioriteit in de uitvoeringsagenda, die de komende tijd verder zal worden uitgewerkt.